Servicelogistiek
‘Niet alle servicevervoer op de campus vereist auto’s of werkbussen.’
Context en relevantie
Op de Radboud Universiteit (RU) wordt het primaire proces onder meer ondersteund door vier externe bedrijven. Deze bedrijven voeren kleine verbouwingen of reparaties uit (door Plegt-Vos), onderhouden elektrotechnische (door Croonwolter & Dros) en mechanische installaties (door EQUANS), of beheren de ICT-systemen (door Siemens) op de RU. De werkzaamheden gaan gepaard met een logistieke vervoersstroom die we onder servicelogistiek kunnen scharen. Servicelogistiek wordt gekenmerkt door de (vaak) gecombineerde levering van zowel diensten als goederen of materiaal. Zo zullen behalve de monteurs – met hun specifieke kwaliteiten – ook onderdelen en gereedschap op de juiste plaats en tegelijkertijd aanwezig moeten zijn. Dit onderzoek is een eerste stap om deze logistieke stroom in kaart te brengen met betrekking tot duurzaamheid, leefbaarheid, en de invloed daarvan op de servicegraad.
Onderzoeksvraag
De onderzoeksvraag luidde daarom als volgt: “Hoe kan de inrichting van de servicelogistiek op de Radboud Universiteit verduurzaamd worden door het verminderen van transportbewegingen en CO2-uitstoot en welke invloed heeft dit op de servicegraad?”
Onderzoekaanpak
In een kwalitatief vooronderzoek zijn er een literatuuronderzoek naar servicelogistiek en interviews met diverse betrokken managers van de externe bedrijven en de interne facilitaire afdeling van de RU uitgevoerd. Vervolgens zijn vragenlijsten samengesteld om de transportbewegingen naar, op en van de campus en de redenen daarvoor in kaart te brengen.
Resultaten
Algemeen
De vier bedrijven die betrokken waren bij dit onderzoek gebruiken een locatie op de campus waarvandaan de werkzaamheden georganiseerd worden. Afhankelijk van het bedrijf en het type werkzaamheden gebruiken medewerkers voor het vervoer naar de campus andere transportmiddelen dan voor het vervoer op de campus. In totaal bleken 26 van de 34 respondenten met de auto of werk-bus naar het werk te komen, waarin regelmatig ook werkmateriaal en gereedschappen in bleven liggen. Sommige monteurs werken niet alleen op campus Heijendaal maar ook op andere locaties in het land. De transportbewegingen op de campus worden deels gemaakt door transport zonder CO2-uitstoot (bijv. elektrische scooter, e-bike of lopend); een ander deel gebeurt door auto’s of bestelbussen met verbrandingsmotoren. De laatste categorie transportmiddelen kunnen in de toekomst niet gebruikt worden op de campus vanwege de Zero-emissie zone die wordt ingesteld.
Impact op doelen living lab
Duurzaamheid en leefbaarheid
Met betrekking tot de duurzaamheid en leefbaarheid op Campus Heijendaal is gekeken naar het gebruik van het type vervoermiddelen voor het vervoer naar, op en van de campus. De auto’s en werkbussen waarmee de werknemers mee naar hun werk komen zijn vrijwel allemaal met (CO2-uitstotende verbrandingsmotoren. Dat transport wordt dan ook vaak op de campus gebruikt voor het vervoer naar de werkplek. Echter, dat is ook afhankelijk van de benodigde materialen of gereedschappen. De onderhoudswerkzaamheden van de vier bedrijven veroorzaken 160 tot ruim 200 vervoersbewegingen per dag, vanaf de centrale locatie tot de werkplek en terug. Sommige werknemers geven er de voorkeur aan om te lopen of te fietsen als het werk dat toelaat. Een van de bedrijven – met in totaal ca. de helft van de respondenten – heeft elektrische scooters en vrachtfietsen ter beschikking voor de werknemers op de campus die ook zeer regelmatig worden gebruikt. Hierover werd door twee werknemers aangegeven dat andere mensen in het verkeer hun voertuig niet goed horen aankomen. Een ander gaf aan dat de fietspaden goed zijn, maar dat de rotondes Heyendaalseweg–Groenewoudseweg en de Heyendaalseweg–Erasmuslaan gevaarlijk zijn.
Servicegraad
De servicegraad werd in dit onderzoek op twee manieren bevraagd. Ten eerste ging het erom in welke mate het ondersteunen van het primaire proces op de RU beïnvloed wordt door het type vervoermiddel. Van de verschillende werknemers die ondervraagd zijn, waren het vooral de monteurs die hun vervoermiddel ook gebruikten voor het vervoer van materiaal of gereedschap. De helft van de groep ondervraagden hebben daarvoor een elektrische scooter of vrachtfietsen ter beschikking die meestal voldoen. Soms gebeurt het vervoer van materiaal toch nog met de auto. Een enkele keer komt het ook voor dat een monteur iets mist omdat niet alles mee kon op de scooter. Dat was bijvoorbeeld ook het geval als er trappetjes nodig waren. Ten tweede werd – met betrekking tot de servicegraad – ook onderzocht in hoeverre de werknemers tevreden zijn over transportmiddelen die zij gebruiken. Voor de mensen die geen fiets gebruikten gold dat ze dit vanuit praktisch oogpunt niet deden. Over de elektrische vervoermiddelen op de campus zijn de werknemers overwegend positief. Sommige werknemers geven wel aan dat een scooter te klein is. Dit werd niet over de vrachtfietsen vermeld. Tot slot is er nog gevraagd naar de knelpunten die kunnen ontstaan door het invoeren van de Zero-emissie zone, waardoor de werknemers bijvoorbeeld met het OV of fiets naar de campus moeten komen. Niet iedereen zag hier problemen in, maar veel medewerkers toch ook wel. Bijvoorbeeld vanwege de materialen en gereedschappen die in de auto’s of werkbussen van de monteurs liggen die dan overgeladen moeten worden. Andere potentiële problemen die werden genoemd: geen vervoermiddel meer voor privégebruik, parkeerproblemen buiten de Zero-emissie zone, oplaadmogelijkheden of -capaciteit binnen de Zero-emissie zone, extra kosten, of het mogelijke gevolg dat één medewerker eigenlijk twee vervoermiddelen ‘beheert’ waarvan er dan altijd eentje stil staat.
Conclusies, aanbevelingen en vervolgonderzoek
Uit het onderzoek is gebleken dat niet alle servicevervoer op de campus vereist auto’s of werkbussen. Soms bewegen de medewerkers zich lopend over de campus. Indien beschikbaar worden er vaak (vracht-)fietsen of e-scooters gebruikt. Als die niet beschikbaar zijn of als het materiaal of gereedschap dat gebruikt moet worden te groot of te zwaar is, dan worden er auto’s of werkbussen gebruikt. De auto’s en werkbussen zijn meestal niet elektrisch en worden soms ook privé of voor werkzaamheden elders gebruikt. Voor de groep medewerkers waarvoor dit geldt, lijkt het de beste optie om in de nabije toekomst elektrische auto’s of werkbussen te kunnen gebruiken. De andere voertuigen die op de campus gebruikt worden bevallen wel, mits deze groot genoeg zijn voor het vervoer van materiaal en gereedschap. Dat is met de vrachtfietsen meestal het geval. Aanschaf van vrachtfietsen of soortgelijke vervoermiddelen zoals LEV’s (Light Electric Vehicles) zullen waarschijnlijk positief ontvangen worden. Overigens worden er wel pijnpunten in de infrastructuur voorzien: parkeerplaatsen buiten de campus indien medewerkers daar moeten overstappen, oplaadmogelijkheden op de campus voor elektrische vervoermiddelen, en het gebruik van rotondes in de buurt van de campus als fietser.